Algemeen
De Beleids- en financiële begroting 2026-2029 wordt gebaseerd op de beleids- en financiële begroting 2025-2028 vastgesteld door de raad d.d. 11 november 2024, inclusief de begrotingswijzigingen 2025 tot en met 10 juli 2025. Financiële mutaties 2026-2029 als gevolg van voorziene autonome ontwikkelingen, ontwikkelingen in bestaand beleid en ontwikkelingen in de algemene uitkering, zoals opgenomen in de kadernota 2026-2029 worden verwerkt in de ontwerpbegroting 2026-2029.
Ten aanzien van de begrotingsrichtlijnen voor 2025 zijn de volgende aanpassingen gedaan:
- Vereenvoudiging indexatiesystematiek subsidies primaire voorzieningen
- Optimaliseren van het proces van investeringskredieten
- Optimaliseren monitoring projecten ivm onderuitputting
Loonkostenontwikkeling gemeentepersoneel
In de begroting 2026-2029 moet rekening worden gehouden met de ontwikkelingen in de Cao Gemeenten én ontwikkelingen met betrekking tot de sociale lasten en de werkgeverspremies. De huidige Cao Gemeenten loopt door tot 1 april 2025 en er wordt al enige tijd onderhandeld over een nieuwe CAO. De uitkomsten zijn nog niet bekend, maar de verwachting bestaat dat in de loop van 2025 een CAO wordt afgesloten die doorloopt tot ten minste eind 2026. Bij de vorige Kadernota (2025-2028) is besloten om vanaf 1 april 2025 rekening te houden met een stijging van 3,5% van de loonsom, ten opzichte van de formele salarisbedragen die gelden per 1 oktober 2024. Rekening houdende met de lopende onderhandelingen én op basis van recent afgesloten CAO’s in andere sectoren, bestaat de verwachting dat per 1 januari 2026 opnieuw rekening gehouden moet worden met een stijging van 3,5% van de loonsom, ten opzichte van de eerder geraamde salarisverhoging (van ook 3,5%) per 1 april 2025. Op basis van de afgelopen jaren wordt voor 2026 geen stijging van de werkgeverpremies verwacht.
De loonkosten van het gemeentepersoneel worden gebaseerd op de vastgestelde formatie en de feitelijke loonkosten én rekening houdend met genomen besluiten met rechtspositionele consequenties.
De kosten van de indexering van de salarissen worden geraamd op € 575.000.
Voor het toekennen van periodieke verhogingen binnen de geldende functieschaal van medewerkers die nog niet op het maximum van hun salarisschaal zitten dient € 175.000 geraamd te worden.
Jaarlijks wordt een aantal functies opnieuw beoordeeld volgens de HR21 functiebeschrijvings-en waarderingssystematiek, omdat functies essentieel gewijzigd zijn door ontwikkelingen, nieuwe wetgeving, nieuwe taken et cetera. Hiervoor is € 50.000 nodig.
Ten slotte is er een verwachte loonkostenstijging van raads- en collegeleden op basis van autonome salarisontwikkelingen. Dit gaat in totaliteit om € 40.000. Er zijn geen extra middelen nodig voor de voorziening die we hebben voor uitkeringen van gewezen politieke ambtsdragers.
Prijsmutatie (algemeen)
Voor 2026 wordt de prijsontwikkeling en daarmee de indexering ingeschat op 2,1%. Deze indexering is conform bestaand beleid gebaseerd op het Indexcijfer voor Materiële OverheidsConsumptie (IMOC), zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan (CEP 2025) van het Centraal Planbureau dat in februari 2025 is gepubliceerd.
Gelet op de financiële positie van de gemeente wordt al jaren de nullijn gehanteerd op werkbudgetten, met uitzondering van indexaties door contractuele afspraken. Ook geldt voor subsidies aan primaire voorzieningen een prijsindexatie (zie hieronder). De meerjarenraming wordt opgesteld op basis van constante prijzen. Dit betekent dat de meerjarenraming wordt gebaseerd op het prijsniveau van het begrotingsjaar en er in latere jaren geen verdere indexering wordt toegepast.
Loonkosten- en prijsmutatie professionele welzijnsinstellingen
Voor compensatie van de loonkostenmutatie van primaire voorzieningen gelden de landelijke richtlijnen voor de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkelingen (OVA). Deze index wordt door de Nederlandse Zorgautoriteit gepubliceerd. Voor 2026 is het indexcijfer voorlopig 4,24%. De 0% prijsmutatie geldt ook voor verstrekte subsidies, exclusief structurele subsidies aan instellingen voor primaire voorzieningen. Bij de structurele subsidies aan instellingen voor primaire voorzieningen geldt een standaard prijsindexatie op het materiële deel van de subsidie van 2%, tenzij per subsidieonderdeel het materiële deel van de subsidies boven de € 50.000 is.
Bijdrage aan gemeenschappelijke regelingen/samenwerkingsverbanden
Er wordt uitgegaan van de door de gemeenschappelijk regelingen/samenwerkingsverbanden laatst vastgestelde (meerjaren)begroting (2025 of 2026) en de wijzigingen daarop op basis van de door de samenwerkingsverbanden vastgestelde begrotingswijzigingen, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt.
Eventuele financiële consequenties van besluitvorming door de regio (waaronder DOWR-bedrijfsvoering) die buiten het genoemde kader vallen worden afzonderlijk gemeld bij de behandeling van de Beleids- en financiële begroting 2026-2029.
Algemene heffingen
- Gemeentelijke belastingen (algemene middelen)
- Onroerendezaakbelastingen
Eigenarenbelasting woningen en eigenaren- en gebruikersbelasting niet-woningen.
Voor 2026 wordt voorgesteld de opbrengst met 2,1% te verhogen, zijnde het percentage van de prijsindexering.
- Toeristenbelasting
Voor de toeristenbelasting is het besluit betreffende vaststelling belastingverordeningen 2023 en het tarief toeristenbelasting 2024 van 7 november 2022 het uitgangspunt. Overeenkomstig dit besluit blijft het tarief voor 2026 € 1,50 per overnachting.
- Heffingen en rechten
- Rioolheffing
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2028 Olst-Wijhe is vastgesteld in de raad van 1 november 2021. Kaderstelling voor de berekening van de tarieven maakt hier onderdeel vanuit. Het uitgangspunt is dat de heffing 100% kostendekkend is voor de totale kosten rioleringszorg.
- Afvalstoffenheffing
De tarieven worden gebaseerd op de meest actuele ramingen voor het verzamelen en verwerken van afval. Het uitgangspunt is dat de tarieven 100% kostendekkend zijn. Voorgesteld wordt om de tarieven - zoals gebruikelijk- vast te stellen bij de behandeling van de Beleids- en financiële begroting.
- Overige leges, rechten en tarieven
Voor overige leges, rechten en tarieven voor gemeenschapsvoorzieningen hanteren we voor 2026 een stijgingspercentage van 2,1%, gebaseerd op gegevens van het Centraal Planbureau (CPB) vanwege de optredende inflatie.
Optimaliseren van het proces van investeringskredieten
Op dit moment is het proces rondom investeringskredieten omslachtig. De investeringskredieten uit de meerjareninvesteringsplanning (MJIP) worden niet in de begroting aan de raad gevraagd, waardoor dit via de bestuursrapportages moet. Er is wel rekening gehouden met de kapitaallasten, maar de aansluiting kan nu niet goed via het financieel systeem bij afwezigheid van goedkeuring aan de voorkant.
De nu voorgestelde werkwijze is dat er in de begroting per onderwerp (wegen, riolering, et cetera) een investeringsbedrag per jaar wordt voorgelegd aan de raad. De voorgestelde investeringsbedragen zijn op basis van de vastgestelde gewenste kwaliteitniveaus. Na goedkeuring van de raad wordt in de 2e bestuursrapportage en jaarrekening verantwoord voor welke projecten de investeringskredieten zijn ingezet. Hiermee kan ook een beter beeld worden gevormd welke kapitaallasten te verwachten zijn en welk deel van de verwachte investeringen is gepleegd.
Optimaliseren monitoring projecten
Om te voorkomen dat projecten het financiële beeld bij de jaarrekening vertroebelen, worden deze met de komst vanaf het nieuwe financieel systeem per 2026 apart gemonitord. Ook wordt in 2025 in een bijstelling van de financiële verordening een methodiek uitgewerkt om de budgetoverhevelingen naar voren te halen. Dit zorgt ervoor dat structurele en incidentele budgetten gescheiden worden en dat er eerder door de raad een besluit wordt genomen over resultaatbestemming. Dit vergroot de mogelijkheid tot bijsturen voor de raad en voorkomt begrotingsonrechtmatigheden.
Rentepercentages
Voor de wijze van toerekening van rente gelden voorschriften.
Eind 2023 heeft de commissie BBV een herziene versie van de notie rente uitgebracht
waarvan de bepalingen en richtlijnen in werking zijn getreden met ingang van het begrotingsjaar 2025.
De belangrijkste wijziging betreft de rentetoerekening aan de grondexploitaties. Vanaf 2016 was in
verband met de invoering van de Vennootschapsbelasting (Vpb) voor grondexploitaties de
rentetoerekening gebaseerd op het gemiddelde rentepercentage over het vreemde vermogen. In de
praktijk hanteert de Belastingdienst een andere toerekening van rente aan de grondexploitaties.
Hiermee is de noodzaak voor een afwijkend rentepercentage voor grondexploitaties vervallen en ligt
het voor de hand de rente-omslag ook te gebruiken voor de rente aan de grondexploitaties.
Op grond van de notitie rente van de commissie BBV moeten de rentekosten aan de desbetreffende taakvelden worden toegerekend met behulp van een (rente)omslag welke binnen een marge van 0,5% mag worden afgerond.
Vanaf juli 2022 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de rente in stappen verhoogd tot 4% teneinde de economie af te laten koelen en zo de inflatie naar beneden te krijgen naar het streefniveau van 2%.
Sinds juni 2024 heeft de ECB echter de rente in stappen verlaagd om de consumptie en investeringen een impuls te geven en te voorkomen dat de inflatie onder de 2% zakt.
Daardoor is ook de rente voor tijdelijk op te nemen financieringsmiddelen met een korte looptijd “kortgeld” gedaald tot circa 2,5%. Daarom wordt voor begrotingsjaar 2026 en de volgende jaren voorgesteld 2,5% aan te houden (was 3,0%).
Op basis van de huidige inzichten kan voor de (overige) aan taakvelden toe te rekenen rente
(evenals het geval is voor de begroting 2025-2028) een omslagpercentage van 2,0% worden
gehanteerd.
Deze berekeningen worden bij het voorbereiden van de begroting 2026 geactualiseerd aan de hand van geactualiseerde begrotingscijfers over 2026 en monetaire ontwikkelingen. Ook voor de berekening van kapitaallasten van toekomstige investeringen wordt het percentage van 2,0% gehanteerd.
Aan voorzieningen die op contante waarde zijn gewaardeerd wordt rente toegevoegd gelijk aan het
percentage waarmee de voorzieningen contant zijn gemaakt.
Voor rentebijschrijving aan de reserves wordt het hiervoor benoemde Indexcijfer 2025 voor Materiele OverheidsConsumptie (IMOC) aangehouden i.c. 2,1%. Een uitzondering geldt voor de reserve die dient als dekking voor kapitaallasten van investeringsuitgaven (bestemmingsreserve kapitaallasten gemeentehuis). Hier wordt voor de rentebijschrijving een percentage gelijk aan de oorspronkelijke omslagrente gehanteerd.
Verloop inwoners en voorzieningen
Voor berekeningen van het meerjarig financieel perspectief worden onderstaande ramingen aangehouden. Deze aantallen zijn onder andere van belang voor de berekening van de algemene uitkering en de OZB-ontvangsten.
Stand per: | Inwoners *) | Woningen **) |
|---|---|---|
1 januari 2024 | 18.843 | 8.141 |
1 januari 2025 | 19.001 | 8.261 |
1 januari 2026 | 19.121 | 8.381 |
1 januari 2027 | 19.241 | 8.501 |
1 januari 2028 | 19.361 | 8.621 |
*) De stand per 1 januari 2024 is het definitief door het CBS vastgestelde bevolkingscijfer. Volgens het CBS groeit Olst-Wijhe bovengemiddeld ten opzichte van andere Overijsselse gemeenten. Voor de jaren 2025-2028 is rekening gehouden met een voorzichtige inschatting van de bevolkingsontwikkeling (jaarlijks verhoging: 120 inwoners).
**) De stand per 1 januari 2023 (aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie) is gebaseerd op de gegevensverzameling via de Landelijke voorziening Basisregistraties Adressen en Gebouwen (LV BAG). De toename van het aantal woningen (verblijfsobjecten) vanaf 2023 is gebaseerd op het Programmaplan Focus op Wonen (1.000 woningen in 10 jaar, jaarlijkse toename 120 woningen, dan de eerdere raming van 100.)